We spreken nu over ‘Nederland’ en ‘Marokko’, maar deze koninkrijken bestonden nog niet in de 17e eeuw (1600-1699). 

Nederland en Amsterdam in de 17e eeuw

In de 17e eeuw behoorde een groot deel van het huidige Nederland tot de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De Republiek werd opgericht in 1588 tijdens de Tachtigjarige Oorlog en eindigde in 1795. Vanaf 1795 werd Nederland bezet door de Fransen en in 1815 werd het een koninkrijk. Willem Frederik Prins van Oranje-Nassau (Willem I) was de eerste Koning van het Koninkrijk der Nederlanden. Nederland kreeg zijn huidige grenzen in 1839 na de Belgische onafhankelijkheid in 1830.

Amsterdam was aan het begin van de 17e eeuw een bloeiende handelsstad die uitgroeide tot het economische en culturele centrum van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

Marokko

De naam ‘Marokko’ is afgeleid van de stad Marrakesh. Vanaf de middeleeuwen begon men steeds specifieker over ‘Marokko’ te spreken, vooral in officiële handels- en diplomatieke contacten. In de Arabische wereld wordt Marokko echter “Al-Maghrib” genoemd, wat “het Westen” betekent.

Vanaf 1666 is Marokko een koninkrijk. In dat jaar begon de Alaouitische dynastie toen Moulay Rachid de troon besteeg. Deze dynastie regeert nog steeds.

Van 1912 tot 1956 stond Marokko onder Frans koloniaal bestuur. Tijdens deze periode had Frankrijk veel invloed op de politiek en economie van Marokko. Toch behield Marokko een zekere mate van autonomie en bleef het een apart koninkrijk binnen het Franse imperium. In 1956 werd Marokko onafhankelijk.

In de 17e eeuw spraken Nederlandse kooplieden meestal niet over Marokko maar over ‘Barbarije’ . Dit was de naam die Europeanen gebruikten voor de Noord-Afrikaanse kuststreek die nu de landen Marokko, Algerije, Tunesië en Libië bevat.

Kaart van Barbarije Beeld:Wikimedia commons

De eerste Nederlands- Marokkaanse contacten 

Sinds het eind van de 16e eeuw waren er contacten tussen de gebieden die nu bekendstaan als Nederland  en Marokko. Nederland zocht toen contact met de heersers in Marokko. Net zoals de Engelsen dat in 1587 hadden gedaan wilden de Nederlanders een bondgenootschap sluiten met Marokko om de Nederlandse schepen en hun zeelieden te beschermen.

Het was de tijd van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) tussen Nederland  en Spanje. Het was ook de tijd waarin Nederlandse ontdekkingsreizigers de wereldzeeën gingen verkennen op zoek naar nieuwe handelsroutes. Nederlandse handelaars verscheepten  goederen en slaven over de hele wereld. Tegen het einde van de 16e eeuw begonnen de Nederlanders hun handelsnetwerken uit te breiden naar verschillende delen van de wereld, waaronder Azië, Afrika en de Amerika’s. Ze vestigden handelsposten en koloniën om de lange reizen te kunnen maken. In 1602 werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht. 

 

Vanwege de oorlog met Spanje  was de Straat van Gibraltar, die tussen Spanje en Marokko ligt, gevaarlijk voor de Nederlandse scheepvaart door de Spaanse oorlogsschepen. Nederlandse schepen weken vaak uit naar Marokkaanse havens, waar ze soms in beslag werden genomen. Nederlandse zeelieden werden dan vaak tot slaaf gemaakt. 

Christenslaven 

Waarschijnlijk  zijn er meer dan een miljoen  Europeanen, waaronder duizenden Nederlanders, door Noord-Afrikaanse kapers gevangen en  tot slaaf gemaakt. Deze kapers kwamen uit Marokko, Algerije, Tunesië en Libië en stonden bekend als de ‘Barbarijse zeerovers’. Dit gebeurde tussen ongeveer 1520 en het begin van de 19e eeuw. Deze tot slaaf gemaakten werden ook wel christenslaven genoemd. 

Na hun gevangenneming moesten de slaven  dwangarbeid verrichten tot er losgeld was betaald. Deze arbeid varieerde van licht huishoudelijk werk tot zwaar werk in mijnen, op galeien of op landerijen. Als er geen losgeld werd betaald, konden deze mensen hun hele leven slaaf blijven. In Barbarije was het vrijkopen van deze slaven een belangrijke inkomstenbron. Vooral families en bekenden moesten grote sommen geld betalen om hun dierbaren vrij te krijgen.

Christenslaven in Algiers - Walker Croker, 1815 (Publiek Domein - wiki)

Maria ter Meetelen is een van de bekendste Nederlanders die in Marokko in slavernij belandden. Geboren in Amsterdam in 1704, verloor ze jong haar moeder. Op 21-jarige leeftijd vertrok ze op een avontuurlijke reis door Europa, verkleed als man om veiliger te kunnen reizen. Ze trok door Frankrijk en Spanje en trouwde in Madrid met de Nederlandse koopman Claas van der Meer.

Tijdens hun terugreis naar Nederland werd hun schip echter gekaapt door Marokkaanse zeerovers, en Maria werd tot slaaf gemaakt in Meknes. Haar man overleed kort na aankomst, waardoor Maria extra kwetsbaar was. Om te voorkomen dat ze in de harem van de sultan werd opgenomen, deed ze alsof ze zwanger was en zorgde ze ervoor dat ze er zo onaantrekkelijk mogelijk uitzag. Ze trouwde vervolgens met een andere Nederlandse slaaf, Pieter Jansz uit Medemblik, wat haar enige bescherming bood. Samen kregen ze drie kinderen, van wie er twee de slavernij overleefden.

Het leven in slavernij was zwaar, maar Maria kreeg toestemming van de sultan om brandewijn te stoken en wijn te maken, die ze verkocht in een herberg voor christenen. Deze herberg, die ze samen met Pieter runde, werd zelfs regelmatig bezocht door de oudste zoon van de sultan.

Na twaalf jaar werd Maria in 1743 vrijgekocht door kapitein Lambregts. Terug in Nederland vestigde ze zich in Medemblik en schreef ze een boek over haar ervaringen in slavernij, dat in 1748 werd gepubliceerd.

Bronnen en meer lezen 

 

Piraterij: Jan Janszoon, alias Moerad Raïs (1570-1641)

Jan Janszoon, alias Moerad (of Mourad) Raïs (1570-1641), was een Nederlandse piraat

Met toestemming van de Staten-Generaal begon Jan Janszoon Spaanse schepen te overvallen, niet alleen voor de winst, maar ook uit wraak: hij was opgegroeid met verhalen over de Spaanse belegering van zijn geboortestad Haarlem.

In 1609, toen een vredesverdrag met Spanje werd gesloten, moest Janszoon voor zichzelf beginnen. Hij ontmoette de Nederlander Soliman Reys, voorheen bekend als Ivan de Veenboer, die zich tot de islam had bekeerd. Reys nam hem mee naar Algiers, een multicultureel piratenbolwerk met inwoners uit Italië, Griekenland, Spanje, Engeland, Ierland, Frankrijk, en Nederland. In Algiers bekeerde Janszoon zich ook tot de islam en nam de naam Moeraid Raïs aan.

Algiers, net als Marokko, maakte in deze periode deel uit van Barbarije, een gebied berucht om zijn zeerovers die Europeanen ontvoerden en tot slaaf maakten.

Vele Europeanen, waaronder Moerad Raïs en Soliman Reys, bekeerden zich in Barbarije tot de islam en wijdeden zich aan de piraterij. Na zijn bekering vestigde Moerad Raïs zich in de Republiek van Salé, vlak bij het huidige Rabat, een berucht centrum van Barbarijse piraterij. Hier werd hij een gevreesde zeerover die niet alleen Nederlandse maar ook andere Europese schepen kaapte. De bemanning nam hij gevangen om als slaven te verkopen.

Moerad Raïs ondernam daarnaast tochten naar landen als IJsland en Ierland, waar hij eveneens schepen aanviel en de bemanning terugbracht naar Salé. Hij onderhandelde regelmatig met gezanten uit verschillende landen die probeerden hun landgenoten vrij te kopen. Voor Nederlandse gevangenen pakte dat goed uit. Na onderhandelingen met de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden werden alle Nederlanders in Salé vrij gelaten.

Uiteindelijk werd Moerad Raïs benoemd tot admiraal van de Republiek van Salé, waar hij grote invloed had op de activiteiten van de Barbarijse zeerovers.

Abdelkader Benali schreef in 2020 een essay over Moerad Raïs in het kader  van de Maand van de Geschiedenis.

Het programma Andere Tijden wijdde vier afleveringen aan hem met Abdelkader Benali als verteller. 

Het Moslimarchief besteedt ook aandacht aan Moerad Rais.

Koopman Bartholomeus Jacobsz 

Er waren een aantal kooplieden die handel met Marokko wilden bedrijven. Zo was er  Bartolomeus Jacobsz, een handelaar uit Antwerpen die naar Amsterdam was verhuisd. Hij wees de Staten-Generaal in 1596 op het belang van de handel met Marokko. Hij vroeg hen namens Amsterdamse handelaren te onderhandelen met de Marokkaanse sultan over een verdrag dat Nederlandse schepen toestond Marokkaanse havens binnen te varen als ze werden aangevallen door de Spanjaarden. In ruil daarvoor stelde hij voor enkele Moorse slaven aan te bieden. Zelf had hij een vrijgemaakte slaaf uit Fez in de aanbieding, die gevangen was genomen in Cadiz. Het ging om  Mohamed Ould Aïcha. 

De Staten-Generaal schreven daarop op 15 oktober 1595 een brief aan sultan Moulay Ahmed-al-Mansoer, waarin ze vroegen om een alliantie en vrije handel en toegang tot de Marokkaanse havens. Aan de broer van Bartholomeus Jacobsz, die in Marokko verbleef, werd gevraagd de brief aan de sultan te overhandigen. Deze brief leidde niet tot directe resultaten. 

Pieter Maertensz Coy, de eerste Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiger

Tien jaar later waagde Nederland een nieuwe poging. In 1605 werd  Pieter Maertensz Coy op een missie gestuurd. 

In de resolutie van 18 maart 1605 stond geschreven:

‘Is gehandelt met Pieter Maertenz. Coye die aengenomen, ende hem verbonden heeft mette slaven verovert van de Galeyen van Sluys, die in Zeelant by den anderen gereet zyn om te vertrecken, hem te transporteren naer Barbarien’.

Coy nam als cadeautje voor de sultan 135 Marokkaanse slaven mee, die in Sluis (Zeeland) door de Nederlandse troepen waren bevrijd van de Spaanse vloot. Coy wilde een bondgenootschap sluiten met Marokko tegen Spanje, Nederlandse slaven in Marokko vrij krijgen en bescherming kunnen bieden aan Nederlandse schepen langs de Noord-Afrikaanse kust.

Coy verbleef uiteindelijk vier jaar in Marokko en probeerde meerdere keren een vriendschapsverdrag te sluiten tussen de Republiek en Marokko. Dit was moeilijk omdat er in die periode verschillende sultans aan de macht waren die Coy uit eigen zak geschenken gaf. In 1607 werd Coy zelfs 55 dagen gevangen gehouden omdat hij tegen sultan Mulay Zidan inging..

Na zijn vrijlating maakte de sultan het Coy moeilijk om naar huis terug te keren. Hij mocht pas gaan toen hij vele dure geschenken had aangeboden. 

1610 in Amsterdam: het eerste verdrag tussen een christelijk en niet-christelijk land

Hoewel Coy’s pogingen in Marokko niet meteen succesvol waren, zorgden ze wel voor een betere relatie tussen de twee landen. Een jaar na Coy’s terugkeer werd een verdrag gesloten tussen sultan Mulai Zidan en de Nederlandse Republiek: het “verdrag van vriendschap en vrije handel”.

Ahmad ben Abdallah al-Hayti al-Maruni was bij  de ondertekening van het verdrag de ambassadeur van de sultan van Marokko. Samen met een groot gevolg verbleef hij in de herberg het Hof van Holland aan de Kalverstraat (huidig nummer 8). Tijdens hun verblijf gaven ze meer dan achttienhonderd gulden uit, wat dit bezoek tot een van de duurste diplomatieke bezoeken van die tijd maakte. Het exotische gezelschap trok ongetwijfeld veel aandacht van de voorbijgangers in de Kalverstraat.

Dit verdrag van 24 december 1610 regelde vrije toegang en een vriendelijke ontvangst voor mensen die bescherming nodig hadden. De sultan beloofde om geroofde schepen en goederen terug te geven en gevangen Nederlanders vrij te laten. Geen Marokkaan mocht Nederlands eigendom stelen of Nederlandse zeelieden tot slaaf maken. Daarnaast werd afgesproken dat Marokko schepen, kanonnen en munitie mocht kopen van de Republiek. Dit verdrag was bijzonder: het was het eerste verdrag tussen een Europees land en een niet-christelijk land. Hoewel de paus het officieel verbood om wapens aan niet-christelijke landen te leveren, hield de protestantse Republiek zich hier niet aan.

Samuel Pallache Beeld: Wikimedia Commons

Samuel Pallache, diplomatiek vertegenwoordiger van Marokko in Nederland

Het verdrag was er mede gekomen dankzij Samuel Pallache (of Palache), de diplomatieke vertegenwoordiger van Marokko in Nederland. 

Samuel Pallache (1550-1616) werd geboren in het Marokkaanse Fez. Zijn Joodse familie kwam oorspronkelijk uit Spanje, maar verhuisde naar Marokko na het Alhambra Decreet van 31 maart 1492, waarin koning Ferdinand II en koningin Isabella de Joden uit Spanje verdreven. In Fez woonden zij in de Mellah, de grote Joodse wijk met ongeveer 50.000 inwoners. (Bron)

Pallache werkte in Fez als juwelenhandelaar. Toen Fez werd getroffen door een pestepidemie, besloten Samuel en zijn broer Joseph de stad te verlaten. Ze vertrokken naar Spanje, waar Samuel juwelen uit Marokko verhandelde en sinds 1605 ook als informant voor de koning van Spanje werkte. In 1607 verliet hij Spanje en reisde naar de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en vestigde zich in Amsterdam. Ook hun gezinnen kwamen mee naar het noorden.

Vanwege  connecties met het Spaanse hof waren de broers Pallache in het begin niet welkom in de Republiek, maar uiteindelijk wist Samuel zich te laten benoemen tot vertegenwoordiger van de Marokkaanse sultan Muley Zaydan. Samuel Pallache raakte bovendien bevriend met prins Maurits.

Pallache werd er in dei tijd ook van verdacht spion te zijn. In 1614 bood de sultan van Marokko aan Nederland aan om een fort in Mamora over te nemen. Dan moesten de Nederlanders daarvoor wel de piraten verjagen die het fort in bezit hadden genomen. Toen de Nederlanders in Marokko aankwamen, bleek dat de Spanjaarden hen voor waren geweest. Er was misschien sprake geweest van dubbelspel van Samuel Pallache, mogelijk had hij de Spanjaarden ingelicht. 

Samuel werkte ook als kaper. Met een kapersbrief van sultan Muley Zaydan had Pallache toestemming om vijandige schepen, zoals Spaanse, Portugese en Engelse, te overvallen. Hierdoor zat hij van oktober 1614 tot april 1615 gevangen in Engeland.

Zijn broer Joseph, die hem in de Republiek verving, vroeg de Staten-Generaal om hulp, en dit had succes. Samuel verloor echter een groot deel van zijn buit en werd ernstig ziek. Hij overleed op 5 februari 1616 in Den Haag. Prins Maurits was bij zijn begrafenis aanwezig. Hij werd begraven in de Oudekerk aan de Amstel op de Joodse begraafplaats Beth Haim.. De familie Pallache bleef de contacten namens Marokko met  de Republiek  de hele zeventiende eeuw onderhouden. Samuel Pallache werd opgevolgd door Joseph, Moses en David Pallache.

Dialoog tussen christen en een moslim: de vriendschap tussen Abd al-Aziz ibn Muhammad en Jan Theunisz.

De eerste diplomatieke betrekkingen leidden tot persoonlijke ontmoetingen en vriendschappen in de Republiek. De Marokkaanse diplomaat Abd al-Aziz ibn Muhammad, die in 1609 samen met andere  gezanten naar de Republiek was gereisd, raakte bevriend met professor Arabische taal en cultuur Jan Theunisz. Abd al-Aziz overwinterde vier maanden bij Jan Theunisz in zijn herberg in Amsterdam. Deze herberg de Os in de Bruiloft, werd ook wel Huis te Sinnelust genoemd lag aan de Oudebrugsteeg (huidig nr. 23). Abd-al Aziz gaf Jan Theunisz lessen Arabisch. Verder voerden ze voornamelijk gesprekken over religie, aangezien de één christelijk (doopsgezind) was en de ander moslim. Moslims werden in die tijd in Nederland ‘Mohammedanen’ (of een variant als Mahometanen) genoemd.  Daarnaast spraken ze ook veel over alledaagse onderwerpen. Theunisz legde reflecties van hun gesprekken en opvattingen van Abd al-Aziz vast in een werk genaamd  ‘conversations’. Over de vriendschap met Abd al-Aziz schreef hij:

“Als het God bevalt, zal hij ons goed behandelen.” […] En zo geschiedde. Hij noemde mij zijn vriend, en ik noemde hem mijn vriend, en God is getuige. Hij leefde in mijn huis en was als een zoon voor mij. Ik zorgde voor hem met het beste eten, en alles wat hij nodig had in het dagelijks leven, terwijl hij mij Arabische lessen gaf.” (vertaling uit Dorrit van Dalen, 2016). 

Studie van de Arabische taal en cultuur 

In het begin van de 17e eeuw ontstond in de Republiek een groeiende interesse in de Arabische taal en cultuur. Jan Theunisz was de eerste die hieraan bijdroeg door Arabisch te onderwijzen aan de Universiteit Leiden. Hij gaf echter slechts één jaar les en werd in 1613 vervangen door Thomas Erpenius, die de Arabische en Islamitische studies verder ontwikkelde. Erpenius werd professor Orientaalse Talen, eveneens aan de Universiteit Leiden.  In 1622 reisde Jacobus Golius, een leerling van Erpenius, met de Nederlandse ambassade naar Marokko. Hierna, in 1625, volgde hij Erpenius op als professor Arabisch aan de Universiteit Leiden.

1775 – 1777: De Marokkaans – Nederlandse oorlog 

Halverwege de 18e eeuw gaf Nederland regelmatig geschenken aan de Marokkaanse koningen. Dit was bedoeld om ervoor te zorgen dat Nederlandse schepen veilig langs Marokko konden varen. Toch werden er nog steeds Nederlanders gevangengenomen en als slaaf te werk gesteld. Ze konden alleen vrij komen door losgeld te betalen.

Op 14 september 1774 kwam het Nederlandse schip Princess Royal Frederica Sophia Wilhelmina, onder leiding van kapitein Quirijn Dabenis, aan bij de baai van Larache. De Nederlandse gezant Rossignol had een geschenk voor de Marokkaanse koning als teken van vriendschap. Het geschenk bestond uit porselein, een sabel, een gouden horloge, een ring, tapijten, koffie en thee. De koning was echter niet tevreden en stuurde de geschenken op 19 oktober terug.

Op 1 november ontving Rossignol een brief van de koning van Marokko waarin hij Nederland de oorlog verklaarde. De reden hiervoor was niet de geschenken, maar een aanval van Nederlandse schepen op een Marokkaans schip.

Op 1 januari 1775 accepteerde de Nederlandse Staten-Generaal de oorlogsverklaring. Kapitein Dabenis kreeg de opdracht om Marokkaanse havens te blokkeren en Marokkaanse piraten tegen te houden. De koning van Marokko probeerde Nederlandse schepen aan te vallen, maar had weinig succes. Na twee jaar vroeg hij om vrede.

In de vredesovereenkomst werden de laatste Nederlandse slaven in Marokko vrijgelaten. Ook stopte Nederland na deze oorlog met het sturen van geschenken, maar de handelsrelatie bleef goed. Nederlandse handelaren bleven actief langs de Marokkaanse kust en profiteerden van vrijhandel in Marokkaanse havens.

De Marokkaanse roots van het DeLaMar Theater


Het De La Mar Theater aan de Marnixstraat, vlakbij het Leidseplein, heeft Marokkaanse roots. Het theater werd in 1947 opgericht door Piet Grossouw, de echtgenoot van revueartieste en actrice Fien de la Mar, en is vernoemd naar haar vader, Nap de la Mar. 

De overgrootvader van deze  Nap was Masahod de la Mar uit Mogador (het huidige Essaouira) in Marokko. In 1775 kwam De La Mar, afkomstig  uit een Joods-Sefardische familie,  namens de koning van Marokko als ambassadeur en koopman naar Amsterdam. Daar trouwde hij in 1781 met Rachel Mendes da Costa uit Livorno. Samen met Rachel kreeg hij zeven kinderen.

 

1912: De Witte Stad, een expositie van levende Marokkanen in Amsterdam

Advertentie in De Telegraaf van 31 mei 1912

In de zomer van 1912 konden de Amsterdammers zich vergapen aan levende Marokkanen in een tentoonstelling in het Paleis voor Volksvlijt. Deze tentoonstelling Marokko, de Witte Stad was een initiatief van de ondernemers Poort & Van Kesteren.

De Witte Stad werd ingericht als een Marokkaanse bazaar, met  bewoners uit Marokko. Abdelkader Benali omschreef de tentoonstelling in een column in 2019 als een voorbeeld van “etnologische tentoonstellingen waar de Hollandse bezoeker zich kon vergapen aan de exoten”. Zulke tentoonstellingen waren populair in die tijd, zo werden er ook tentoonstellingen gehouden over o.a. Moren, Chinezen, Indianen en Creolen. 

De website Ons Amsterdam componeerde op grond van krantenberichten uit die tijd een berichtje over de tentoonstelling: 

“Met de vandaag geopende manifestatie ‘Marokko in Amsterdam. De Witte Stad’ verandert de tuin van het Paleis voor Volksvlijt in een openluchtmuseum, vol “Oostersche vermakelijkheden en merkwaardigheden” . Er staan witte huisjes en een moskee van bordkarton. Nu en dan trekken er optochten van “heusche Bedoeienen” door de tuin, onder leiding van een sjeik. Ook zijn er derwisjen en slangenbezweerders. Naast de moskee is een soek, oftewel een overdekte markt, “waar pottenbakkers en vlechtwerkers hun ambacht toonen en waar eem aardig overzicht wordt gegeven van de kleinindustrieen van Afrika’s Noordkust” (Alg. Handelsblad). De moskee wordt ingewijd met het ritueel slachten van een schaap. Maar daar mag het grote publiek niet bij zijn. Wel een toezichthouder van het Gemeentelijk Abbatoir. Helaas wordt de oosterse illusie wel verstoord door het weer. Het is koud en het regent pijpestelen.”

Uit veel krantenberichten uit die tijd over de tentoonstelling, blijkt hoe er destijds over Marokkanen of breder Noord-Afrikanen en moslims werd gedacht. Er is nog duidelijk sprake van koloniale, soms ronduit racistische beeldvorming. Een beeldvorming die terugkeert in hedendaagse beeldvorming over moslims. Zo schreef De Courant:

“Wat hebben wij in den laatsten tijd al niet gelezen over dit uiterst “lastige” land, hetwelk aan Spanjolen zoowel als Franschen handenvol werk geeft, en waarvan de “pacificatie”, zooals het in diplomatieke taal heet, reeds al te veel kostbaar bloed en ontzaglijk veel geld heeft gekost.

En thans hebben wij een aantal bewoners van dat prachtige, vruchtbare, maar roerige en voor vreemdelingen blijkbaar nog steeds gevaarvolle land in ons midden, in den tuin van het Paleis voor Volksvlijt, waar zij de “Witte Stad” vol kleurigheid maken met hun soepele, heel getinte klederdracht. Men behoeft voor deze Marokkanen echter in het geheel niet bang te zijn. Ten eerste zijn zij door hun aanraking met het West-Europeesche publiek reeds lang misschien wel al te “beschaafd”, en ten tweede zijn zij van een zeer goedig ras, dat met de woeste Kabylen-Mtouren en andere stammen in Marokko, ware hoofdwegens, niets gemeen heeft.”

In het Nieuws van de Dag voor Nederlandsch Indie schreef een redacteur: 

Want wezenlijk – het is er heel aardig. Het is er heel amusant, en het meest amusant zijn de schatten van bruine Arabiertjes, de kleine rakkertjes met hun schitteroogen, sneeuwwitte tanden en grappige gebaartjes. Die alleen billijken al een bezoek. (..)  En het is er, zooals gezegd, heel amusant tusschen de bruine heeren, wier karbonkel-oogen reeds menig vuur ontstaken in de gemoederen van vele blanke bakvischjes.”

En het Nieuwsblad van het Noorden van 13 juni 2012: 

Rechts bemerkt ge een groot gebouw, “Souk” geheeten; dat is de overdekte bazar, waarin, elk in zijn eigen afzonderlijke werkplaats, inboorlingen bezig zijn met hun dagelijkschen arbeid, en in het algemeen onder de oogen der honderden lachende en ginnegappende kijkers dit veel ongedwongener doen dan wij, gevoeliger Westerlingen, dit ooit vermogen zouden.

In hetzelfde artikel wordt beschreven dat de handelaren ‘aapachtige gebaren’ maken. Ook blijkt uit het stuk dat degene die ‘de sheik’ speelde, “een beschaafde en hoffelijke man”, eigenlijk een Nederlander was die al lange tijd in Marokko woonde. 

De teksten op deze pagina zijn geschreven door Ewoud Butter.

Heeft u vragen, correcties of aanvullingen?
Geef ze aan hem door.
Deze pagina wordt binnenkort verder aangevuld…..